BTW - Misbruik van gemeenschapsrecht - Intracommunautaire levering
Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 22.05.2018 - De geïntimeerde zet op gedetailleerde wijze uiteen dat en hoe de 'T'-groep met verschillende vennootschappen in verschillende landen, zowel van binnen als buiten de EU, een constructie heeft uiteengezet om diensten te verrichten met een facturatie- en geldstroom die in belangrijke mate, op kunstmatige wijze, afwijkt van de dienstenstroom. Het hof stelt vast dat die weergave objectief en correct is, gelet op de voorliggende stukken die deze constructie documenteert. De geïntimeerde bewijst op die manier dat de effectieve transportactiviteit van de 'T'-groep in werkelijkheid vanuit België werd geleid. Zoals de geïntimeerde met reden stelt, stemmen de verrichtingen niet overeen met de economische realiteit. Dat alles heeft slechts als bedoeling fiscaal voordeel te halen. De geïntimeerde kon tegen die achtergrond wel degelijk de btw navorderen, verschuldigd op de werkelijke transacties die zouden hebben plaatsgevonden als er geen misbruik was geweest. De consequentie is dat de geïntimeerde correcties moet doorvoeren door te doen alsof al die verrichtingen moesten aangegeven zijn in aangiften in België. Volgens de appellante vloeit uit de vaststelling dat de werkwijze die gevolgd werd misbruik van recht is, dat zij ten onrechte btw zou betaald hebben aan 'TP' bvba en 'TC' bvba. Het ontzeggen van het recht van aftrek wegens misbruik van recht wordt niet belet door het neutraliteitsbeginsel. De geïntimeerde laat met reden gelden dat 'TP' bvba herziening heeft gevraagd voor de initieel door haar aan de Schatkist doorgestorte btw in haar btw-aangifte van november 2015 waarmee zij erkent dat deze belasting onterecht is aangerekend. De geïntimeerde stelt dat die vraag tot herziening zal behandeld worden in functie van wat in het huidige arrest wordt beslist. In elk geval kon de geïntimeerde in de geschetste omstandigheden het recht op aftrek van voorbelasting in hoofde van de appellante weigeren nu hij heeft aangetoond dat de transactie die aan de grondslag van dat recht op aftrek ligt, slechts kadert in de constructie die met misbruik van recht is opgezet. Uit de stukken blijkt dat 'BT' Ltd. twee verkoopfacturen heeft uitgereikt aan de appellante voor de verkoop van, in totaal, 20 voertuigen voor een totale prijs van 137.000,00 euro. Er werd geen btw in Bulgarije aangerekend wegens verlegging van de heffing. Alles wijst er op dat de appellante de macht als eigenaar over de 20 voertuigen verworven heeft en dat het om intracommunautaire leveringen van 'BT' Ltd aan de appellante ging. De appellante had de transacties, op grond van artikel 51, §&, 2° WBTW, moeten aangeven in haar btw-aangifte, wat zij niet heeft gedaan. Uit de stukken blijkt dat de appellante in 2012 drie vrachtwagens verkocht heeft aan 'BS' Ltd voor een totale prijs van 10.500,00 euro. Met de geïntimeerde stelt het hof vast dat de appellante onvoldoende bewijs voorlegt van vervoer of verzending van de voertuigen buiten België naar Bulgarije. Bijgevolg is voor die leveringen de belasting opeisbaar, op grond van het vermoeden uit artikel 64, § 1 WBTW. Het bewijs dat de vastgestelde inbreuken begaan werden met het oogmerk de belasting te ontduiken, blijkt onmiskenbaar uit de wijze waarop de constructie van de 'T'-groep werd opgezet. De frauduleuze intentie is manifest. Het hof ziet tegen die achtergrond geen enkele reden om de boeten in welke mate dan ook te verminderen.
Â