Managementvergoedingen - bewijs van werkelijke prestaties
Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 06.03.2018 - Eiseres in hoger beroep betaalde managementvergoedingen aan een BVBA. De administratie was van oordeel dat deze vergoedingen geen aftrekbare beroepskosten in de zin van artikel 49 WIB92 waren. In het bijzonder stelt zich de vraag of tegenover de gefactureerde bedragen werkelijke geleverde prestaties staan. Opdat vergoedingen voor prestaties aftrekbaar zijn als beroepskosten is, volgens het Hof van Beroep, onder meer vereist dat aangetoond wordt dat aan die vergoedingen werkelijke prestaties beantwoorden. De bewijslast rust hierbij op de belastingplichtige. De eerste rechter oordeelde hierbij terecht dat de administratie geen voor haar niet toegelaten opportuniteitsbeoordeling uitvoert door te vereisen dat de realiteit van de prestaties wordt aangetoond. De maandelijkse facturen waarbij de managementvergoedingen werden gefactureerd door de BVBA aan NV 'H' zijn bijzonder summier. Er wordt enkel melding gemaakt van een aantal uren dat zou zijn gepresteerd in de maand waarvoor de betrokken factuur werd opgemaakt en dit aantal wordt vervolgens vermenigvuldigd met een eenheidsprijs 62,50 EUR en vermeerderd met de BTW aan 21% om te komen tot een eindbedrag. Ook in de jaarrekening wordt enkel melding gemaakt van ‘prestaties derden’ of ‘ereloon diverse’ met vermelding van een globaal bedrag. Op geen enkele wijze wordt opgave gedaan van verrichte prestaties. Dat vennootschappen slechts kunnen handelen via hun organen, impliceert niet dat men ervan moet uitgaan dat al de door de natuurlijke personen binnen eiseres in hoger beroep verrichte prestaties per definitie moeten worden gekwalificeerd als prestaties verricht als orgaan voor de bestuurder-vennootschap. Ook voor de bestuurder-vennootschap dient te worden aangetoond dat zij werkelijke prestaties verrichtte, waarvoor zij werd vergoed. Aldus wordt van eiseres in hoger beroep geen onmogelijk bewijs gevraagd. De vaststelling dat de bestuurders, natuurlijke personen van NV 'H' een onbezoldigd mandaat uitoefenden, betreft een eigen beslissing binnen eiseres in hoger beroep om hen geen vergoedingen toe te kennen voor hun werkelijke prestaties doch enkel de bestuurder-vennootschap te vergoeden voor niet aantoonbare prestaties. Er wordt overigens geen verklaring gegeven waarom de BVBA recht had op een vergoeding en de natuurlijke personen niet. Eiseres in hoger beroep dient de gevolgen van haar beslissing te dragen indien zij vergoedingen toekent aan een bestuurder die in feite zelf geen prestaties leverde en dus geen recht heeft op een vergoeding, eerder dan aan de natuurlijke persoon die in werkelijkheid de prestaties leverde die aan de bestuurder-vennootschap werden vergoed. De aftrek van de bestuurdersbezoldigingen en diverse erelonen werd derhalve terecht verworpen.
Â