top of page
Search
  • _

Onroerende voorheffing - improductiviteit - bewijslast

 

Arrest van het Hof van Beroep te Gent dd. 30.01.2018 - De appellante streeft kwijtschelding dan wel proportionele vermindering van de onroerende voorheffing na in toepassing van artikel 257 § 2, 3° juncto artikel 15 WIB/1992. Voor de eerste rechter werd de vordering tot nietigverklaring van de aanslag niet toelaatbaar verklaard en werd de vordering van de appellante voor het overige toelaatbaar, ontvankelijk en ongegrond verklaard. Anders dan door de eerste rechter beslist heeft de appellante volgens het hof wel belang bij de vernietiging van de aanslag, nu de aanslag een onroerende voorheffing op haar naam vestigt die zij onterecht acht. Het behoort volgens het hof de appellante aan te tonen dat de voorwaarden voor de vrijstelling, zijnde de uitzondering op de principiële belastbaarheid, voorhanden zijn. Dit houdt onder meer ook in dat de appellante aantoont dat het gaat om een improductiviteit onafhankelijk van de wil van de appellante. Uit een overzicht verschaft door de architect van de appellante wel blijkt dat over het volledige jaar 2013 activiteit is ontwikkeld met het oog op het geven van een bestemming aan de besproken gebouwen, terwijl door de appellante volgens het hof niet duidelijk wordt gemaakt om welke redenen zoveel voorontwerpen dienden opgemaakt te worden, waarom ze geweigerd werden, of het opstellen van opeenvolgende voorontwerpen een volledig jaar 2013 lang noodzakelijk was en waarom, of de gevolgde werkwijze redelijkerwijze als onontkoombaar te beschouwen was. Het hof stelt vast dat uiteindelijk pas met de werken een aanvang werd genomen in 2015. Gelet op de voorafgaande overwegingen moet worden vastgesteld dat de appellante niet bewijst dat de improductiviteit in het aanslagjaar 2013 onafhankelijk was van de wil van de appellante.

0 views0 comments

Recent Posts

See All
bottom of page