Personenbelasting - Stopzettingsmeerwaarde
Â
Arrest van het Hof van Beroep van te Gent dd. 30.01.2018 - De appellant was zelfstandig garagist. Op 2 december 1996 kocht hij een perceel grond voor 123.946,76 EUR. De appellant richtte op dit perceel een werkplaats op die hij 100% beroepsmatig gebruikte. De afschrijvingen op de werkplaats werden steeds fiscaal aanvaard. Op 26 februari 2010 bracht hij zijn eenmanszaak onder in de BVBA 'D'. Op 1 april 2010 zet hij zijn eenmanszaak volledig stop. Op 29 oktober 2010 verkoopt de appellant de werkplaats met grond voor 530.000,00 EUR aan de BVBA 'B'. De administratie is van oordeel dat de appellant bij de verkoop een stopzettingsmeerwaarde realiseerde die belastbaar is aan het afzonderlijk tarief van 16,5 %. Volgens de appellant verkocht hij enkel de grond die hij nooit heeft afgeschreven. Volgens de appellant is die grond bovendien gedesaffecteerd van zijn eenmanszaak omdat hij die heeft stopgezet in februari 2010, vervolgens het gebouw volledig heeft afgebroken en het onroerend goed vervolgens pas in oktober 2010 werd verkocht. Er is geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de notariële akte van 29 oktober 2010. Die akte vermeld duidelijk dat in oktober 2010 een gebouwd onroerend goed werd verkocht, namelijk werkplaats met grond. Volgens de appellant is die vermelding in de notariële akte een lapsus op basis van een vergissing of nonchalance of nalatigheid van de notaris. De appellant die de notariële akte ondertekende had die eventuele of beweerde vergissing kunnen vaststellen. De eenzijdige bewering van de appellant ontkracht niet de bewijswaarde van de notariële akte. Het kan niet betwist worden dat de appellant het gebouwd onroerend goed, namelijk de garage met parking gebruikte voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid. Hij heeft die stopgezet in februari en vervolgens in oktober 2010 verkocht. De verkoop kadert onmiskenbaar in de stopzetting van zijn eenmanszaak. Uit niets blijkt dat de garage in de korte periode tussen de stopzetting en de verkoop ervan een andere bestemming kreeg en vervreemd werd van zijn functie of bestemming van garage van de eenmanszaak van de appellant. De voorgehouden desaffectatie is niet bewezen. Het in art. 41,1° WIB/1992 bepaalde criterium "geboekt als actiefbestanddeel" geldt alleen voor belastingplichtigen die een boekhouding voeren waarin de beroepsmatig gebruikte vaste activa normalerwijze als actiefbestanddeel worden geboekt (volledige boekhouding). De appellant hield een vereenvoudigde boekhouding zonder actief- en passiefrekening. Op grond van artikel 41, 2° WIB/1992 is de meerwaarde op een actief belastbaar van zodra er afschrijvingen of waardeverminderingen op zijn aangenomen. Van zodra op een stuk grond gebouwd wordt, wordt het geheel aanzien als een gebouwd onroerend goed. Het staat niet ter discussie dat de appellant fiscaal aanvaarde afschrijvingen heeft toegepast op het gebouw. Hierdoor wordt ook de grond als een beroepsmatig gebruikt actief beschouwd. De administratie geeft terecht aan dat indien het gebouw wordt verkocht, de waarde van de grond op het ogenblik van de verkoop niet relevant is. Het betreft een gebouwd onroerend goed voor het geheel. De administratie heeft terecht een stopzettingmeerwaarde aangenomen op basis van de verkoop van de garage door de appellant na de stopzetting van zijn eenmanszaak op grond van de voormelde wetsbepalingen.
Â