VenB VAA Vruchtgebruik
Arrest van het Hof van Beroep van Luik dd. 09.05.2018 - Het geschil houdt verband met de afwijzing als VU van kosten in verband met een gebouw waarvan geïntimeerde vruchtgebruikster is. De vennootschap verwierf het vruchtgebruik en haar zaakvoerders de naakte eigendom van een woning, gelegen in de Ardennen. De administratie is van mening dat niet is aangetoond dat het vruchtgebruik van de woning bij de aankoop ervan en in de loop van de betwiste boekjaren, een andere bestemming had dan de woning en ontspanning van de naakte eigenaars. Appellante beweert dat het pand rechtstreeks werd gebruikt voor de beroepsactiviteit van de vennootschap ten belope van 40%, en onrechtstreeks ten belope van 60% ‘door de toewijzing van de woning die een weddevoordeel vormt aan de bestuurder van concluante in de zin van artikelen 195, 52.3 en 31 van het WIB’. Het hof merkt op dat, net als voor de twee boekjaren waarvoor reeds een uitspraak werd gedaan, niet is aangetoond dat geïntimeerde tijdens de belastbare tijdperken van de aanslagjaren 2009, 2010 en 2011 de intentie zou hebben gehad om haar zaakvoerder te bezoldigingen door middel van de terbeschikkingstelling van 60% van de woning aan de zaakvoerder en diens echtgenote, wat stellig wordt ontkracht door zijn beweringen bij gebrek aan de valorisatie van een voordeel van alle aard in het detail van de voorgelegde voordelen van alle aard. Het hof kan het ontbreken van de uitoefening van een effectieve activiteit overigens slechts bevestigen op basis van de stukken die reeds waren ingediend bij de betwisting in verband met de twee vorige boekjaren. Het pand bestaat volgens de beschrijving voor de verzekeraar overigens uit twee slaapkamers, een badkamer, eetkamer-woonkamer, en een keuken, zodat de ‘bureauhoek’ van de foto’s in de eetkamer-woonkamer kan worden gesitueerd, wat niet ideaal is om in alle rust te kunnen werken indien men er met zijn tweeën woont en wat appellant overigens duidelijk niet thuis doet, aangezien hij er een kantoor huurt om er te kunnen werken. Gelet op de beschrijving van bovenstaand onroerend goed, die niet wordt bekritiseerd, kan de betreffende chalet de kwalificatie krijgen van ‘lusthuis’. Het is geenszins aangetoond dat de kosten die verband houden met de chalet noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de beroepsactiviteit van appellante ,gelet op haar maatschappelijk doel, namelijk de uitoefening van de geneeskunde, en het is geenszins aangetoond dat alle gevorderde kosten ‘opgenomen zijn in de belastbare bezoldigingen van de personeelsleden ten voordele van wie ze zijn aangegaan’, wat niet het geval lijkt te zijn voor bijvoorbeeld een tractor, advocaatkosten, een zaag,… Appellant merkt overigens terecht op dat de VAA die aanleiding hebben gegeven tot laattijdig voorgelegde fiches verband houden met een ongemeubileerde woning, zodat ten minste een deel van de gevorderde kosten niet verantwoord wordt op basis van artikel 53,9° van het WIB 92. Appellant merkt tevens ten overvloede op dat aangezien het pand wordt bewoond door appellant en zijn echtgenote, de twee naakte eigenaars, wat niet wordt betwist, de terbeschikkingstelling van het pand en de kosten in verband met de bewoning ervan een abnormaal en goedgunstig voordeel vormen in hoofde van mevrouw, die geen beroepsactiviteit uitoefent ten dienste van de vennootschap ten belope van de helft van de betreffende kosten die in hoofde van de vennootschap belastbaar zijn krachtens artikel 26 van het WIB, waarbij de kwestie in verband met de eventuele belasting van dat voordeel in hoofde van dokter W niet in het geding is, dat verband houdt met de geïntimeerde vennootschap. Het beroep van de staat is gegrond.
Â