top of page
Search
  • _

Vennootschapsbelasting - Aanslag van ambtswege - Forfaitaire minimumwinst

 

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 05.06.2018 - Het hof stelt vast dat eiseres in hoger beroep voor aanslagjaar 2007 geen tijdige aangifte in de vennootschapsbelasting indiende. De aangifte werd pas na de inkohiering van de bestreden aanslag ingediend. Terecht werd een kennisgeving van aanslag van ambtswege verzonden in toepassing van artikel 351 W.I.B. 1992, bij gebrek aan tijdige aangifte. Dat na inkohiering van de bestreden aanslag alsnog een aangifte werd ingediend, doet hieraan geen afbreuk en heeft derhalve niet tot gevolg dat alsnog een bericht van wijziging van aangifte diende te worden verzonden. De kennisgeving van aanslag van ambtswege werd naar de maatstaven van artikel 351 W.I.B. 1992 en bij gebrek aan aangifte voldoende gemotiveerd. Eiseres in hoger beroep bewijst niet dat zij zich, in weerwil van haar inspanningen, om redenen onafhankelijk van haar wil in de onmogelijkheid bevond om tijdig een aangifte in te dienen voor aanslagjaar 2007. Dat eiseres in hoger beroep werd vrijgesproken in de strafzaak, kan hieraan geen afbreuk doen. De bestreden aanslag werd dan ook terecht van ambtswege ingekohierd. De Belgische Staat heeft, bij gebrek aan tijdige aangifte in de vennootschapsbelasting, voor aanslagjaar 2007 ambtshalve een bedrag van 255.432,21 EUR als nettowinst belast in hoofde van eiseres in hoger beroep. De nettowinst werd bepaald op grond van de aangegeven omzet in de B.T.W.-aangifte ten bedrage van 2.554.322,05 EUR, waarbij de minimumwinst werd bepaald op 10% van de omzet. Het hof sluit zich aan bij het standpunt van de eerste rechter dat de Koning zijn bevoegdheid geenszins heeft overschreden door, bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, per sector de belastbare minimumwinst te bepalen met inachtneming van de criteria vermeld in artikel 342, §3 W.I.B. 1992. Het hof stelt vast dat het vereiste tegenbewijs in casu niet wordt geleverd door de laattijdige aangifte in de vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2007, nu deze niet wordt ondersteund door een bewijskrachtige boekhouding en achterliggende verantwoordingsstukken. De administratie heeft aldus terecht geen rekening gehouden met de laattijdige aangifte. Aldus werden noch de beginselen van behoorlijk bestuur, noch de artikelen 340 en 342 W.I.B. 1992 geschonden. Evenmin is sprake van een verboden opeenstapeling van vermoedens, aangezien de administratie zich heeft gesteund bij inkohiering van de bestreden aanslag op zekere en vaststaande feiten die haar bekend waren, met name de omzet inzake B.T.W. De hantering van het percentage van 10% volgt uit de wet en betreft dienvolgens geen vermoeden van de taxatieambtenaar. Ook willekeur is niet aangetoond nu niet blijkt dat de administratie een rechtsdwaling heeft begaan of zich op onjuiste feiten heeft gebaseerd, of omdat zij uit juiste feiten niet te verantwoorden gevolgtrekkingen heeft afgeleid. Bij gebrek aan bewijs van het bestaan van vorige verliezen, kunnen deze niet in mindering worden gebracht van de forfaitaire minimumwinst. Het hof is van oordeel dat de toepassing van een belastingverhoging van 10% wegens niet-aangifte zonder het opzet de belasting te ontduiken, eerste overtreding in casu evenredig is met de gepleegde inbreuk. Een verdere herleiding van de belastingverhoging is niet aan de orde nu vaststaat dat de niet-aangifte niet te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van eiseres in hoger beroep.

 

0 views0 comments

Recent Posts

See All
bottom of page